Nieuwe visie op de oerknal, het heelal en ontstaan van ons universum en de werking- en interactie van de fundamentele natuurkrachten. Donkere energie, donkere materie, zwaartekracht nader bekeken. Ook in onderwerpen: uitdijing universum, roodverschuiving, sponsstructuur, gravitational lenses, gekromde ruimte, Higgs deeltje, annihilatie, gekromde ruimte, vacuums en achtergrondstraling. (A new vision of the big bang, the universe and the origin of our universe - see ENGLISH page)
Vertalen
zaterdag 5 december 2015
Het heelal en Einstein en de fundamentele natuurkrachten (Universe, Einstein, fundamental forces): Nul of niets: een vervolg op mijn bericht over dimensies
Nul of niets: een vervolg op mijn bericht over dimensies: Het heelal en Einstein en de fundamentele natuurkrachten (Universe, Einstein, fundamental forces)
Nul of niets: een vervolg op mijn bericht over dimensies
Nul of niets: een vervolg op mijn bericht over dimensies
Naar aanleiding van mijn bericht over dimensies in mijn blog van 28 november 2015 ontving ik de volgende hooggewaardeerde reactie:
-----------------
Je inzichten vind ik erg interessant en heb ik met plezier gelezen. Hier is 'voer voor discussie' natuurlijk welk waarschijnlijk ook de bedoeling is...
Graag wilde ik een opmerking plaatsen bij 2.1. Ad 1, namelijk waarin je stelt dat 0 - dimensionaal simpelweg niets betekent. Dat wil ik weerleggen, omdat in dit geval een 0- dimensionale toestand (waarin zich dus geen dimensies voordoen)een duiding is van die toestand, waarin TR volledig afwezig zijn (ook overbodig, of zo je wil onmogelijk, in 1D geldt dan T=R maar zonder begin/ einde).
Daarnaast is 'niets' natuurlijk niet gelijk te stellen met 0 , waarin m.i. een filosofisch en wiskundig begrip zonder meer zouden zijn samengevoegd vanuit verschillende betekenis.) dimensies suggereert dan wel direct een wiskundige betekenis, waarin het universum dan in een punt zou hebben bevonden.
Soms denk ik wel eens, dat het ongedefinieerde van de 0 - dimensionale wereld juist de verklarende factor zou kunnen zijn, waarom zich ergens een 'niets' bevindt, dat feitelijk niet 'kan' volgens onze ideeën. Ik hou me bezig met het begrip "0'' en 'niets', en verwonder me dat ze wellicht een grote rol zouden kunnen spelen.
Volgens mij zijn dimensies pas ontstaan wanneer het punt dat zich het dichtste bij '0'( of zo je wilt 'niets') bevond dimensie nodig ging hebben om te bestaan 't.o.v.'dat niets of 0. Hoe dicht bij ) kun je komen om nog van dimensie te spreken?
------------------
Nogmaals dank voor de reactie!
In mijn fantasie maak ik een onderscheid tussen het "oerheelal" (mijn eerste hoofddimensie met zijn vier sub-dimensies) en de tweede hoofddimensie (onze werkelijkheid ook weer onderverdeeld in vier sub-dimensies).
De anti-singulariteit waarover ik onlangs berichtte maakt in zijn staat een onverbrekelijk geheel uit met de tweede door mij benoemde hoofddimensie. Maar wel met een aparte status, een bijzonder fenomeen.
De anti-singulariteit verbindt ons (de tweede hoofddimensie) met de eerste hoofddimensie. Bij afwezigheid van deeltjes zowel met de kenmerken van de eerste als tweede hoofddimensie is er geen sprake van tijdruimte. (Op mogelijke lichtelijke "vervuilingen" in de anti-singulariteit na).
In deze - voor mij als mens moeilijk voor te stellen paradoxale toestand - doet zich een vreemde situatie voor. Enerzijds is een - minimaal - gedeelte van de ontstaansenergie uit het oerheelal overgegaan in de tweede hoofddimensie (bijvoorbeeld onze vier-dimensionale werkelijkheid, ons universum) waardoor er een mede een groot vacuüm is ontstaan. Anderzijds grenst dit vacuüm bij afwezigheid van tijdruimte direct aan de eerste hoofddimensie.
Een ontzaglijke natuurlijke kracht moet zich hier naar mijn overtuiging dus openbaren in de anti-singulariteit die de natuurlijke krachten in een werkelijkheid (zoals de onze bijvoorbeeld) doet verbleken. Het is de overgangssituatie tussen twee geweldenaren, enerzijds de supergeweldenaar de eerste hoofddimensie en anderzijds de tweede hoofddimensie.
Hoe benoem je de status van de anti-singulariteit in dimensies?
Naar mijn mening vormt de anti-singulariteit een onverbrekelijk geheel met de tweede dimensie. Het is immers een geheel. We kunnen dus niet zeggen dat de anti-singulariteit "niets" of 0 dimensionaal is. Het is dus een aparte kracht en geen aparte dimensie.
De anti-singulariteit is in zijn bijzondere status een absolute voorwaarde voor het zich kunnen manifesteren van de ruimtetijd in onze werkelijkheid.
Nu ik voor mijzelf heb kunnen vaststellen dat de anti-singulariteit tot de tweede hoofddimensie moet worden gerekend kan ik mij afvragen of er een of meerdere subdimensies moeten kunnen worden toegekend aan deze natuurkundige staat.
Daar de anti-singulariteit geen toegevoegde kenmerken - aan subdimensies - geeft aan de tweede dimensie (slechts afwezigheid van materie) is er geen tijd of afstand benodigd voor de materie van de tweede dimensie om weer in de eerste hoofddimensie op te gaan. Met andere woorden: in de anti-singulariteit gaat de tijd oneindig snel.
Als we de beroemde formule E = m . c2 van Albert Einstein bekijken dan geldt dit in onze werkelijkheid (de tweede hoofddimensie).
In de anti-singulariteit werkt de formule hetzelfde maar is de de uitkomst anders; hier is immers geen massa zodat wij de volgende vergelijking hieraan kunnen ontlenen: E = (0m) . c2 . E is dus 0.
In de situatie van de eerste hoofddimensie (het oerheelal) is de situatie als volgt: ∞m = ∞E / c2 . Waarbij ik mij de ∞E voorstel als de aanwezige ontstaansenergie zoals ik die al in mijn theorie- en opvolgende berichten ruim heb omschreven. De ∞m in de formule staat voor de oneindige hoeveelheid latent aanwezige massa in de eerste hoofddimensie (het oeruniversum).
De processen die zich voordoen in de eerste hoofddimensie en de tweede hoofddimensie bij de vorming van een universum (inclusief de anti-singulariteit) zijn dus omgekeerd evenredig elkaar met de werking van de formule van Einstein zoals die op onze werkelijkheid van toepassing is.
Ik hoop hiermee een verdere bijdrage aan de discussie te hebben gegeven.
Groetjes,
Fred
donderdag 3 december 2015
Zwaartekrachtsgolven - gravitational waves.
Van uit het perspectief van mijn theorie gezien wil ik het volgende bericht wijden aan dit onderwerp.
Op vrijdagavond 27 november 2015 20:30 gaf professor Robbert Dijkgraaf in het programma "De Wereld Draait Door" op de Hollandse televisie zijn vijfde lezing. Ditmaal gaf hij zijn college met als onderwerp zwarte gaten.
Professor Dijkgraaf doceerde onder andere dat er op het moment het onderwerp van de zwaartekrachtsgolven in het bijzonder onder de aandacht stond in de fysica. Albert Einstein voorspelde in zijn Algemene Relativiteitstheorie al het bestaan van zulke zwaartekrachtsgolven. Het is alleen tot nu toe nog niet gelukt om het bestaan van dit soort golven ook daadwerkelijk te bewijzen.
Nu worden er apparaten gebouwd die het bestaan van de zwaartekrachtgolven ook daadwerkelijk moeten gaan bewijzen. Deze apparaten zullen in de ruimte worden gestationeerd.
In het bijzonder wekte de opmerking van de professor in zijn uitzending mijn aandacht toen hij vertelde dat er al een proefopstelling was hier op de Aarde die zo gevoelig was dat als er een wolkje voor de zon kwam er al een - welliswaar zeer minimale - afwijking waar te nemen viel in de zwaartekracht op die plek op Aarde. Het betrof hier een vermindering in de waarneming van de zwaartekracht ter plekke.
Een vermindering in de werking van de "zwaartekracht" als de meting in de atmosfeer wordt gedaan lijkt mij aannemelijk. Immers doordat er minder straling is blijft er vanzelfsprekend minder volume van stralingsmedium over zodat objecten minder gecumuleerde sterke kernkracht kunnen "doorgeven" en dus minder aantrekkingskracht op elkaar kunnen uitoefenen. (Zie mijn bericht over de onuitrekbaarheidscoefficent).
Anders gesteld zouden wij moeten kunnen verwachten dat als je deze waarneming op die plek in de grond uitvoert de "zwaartekracht" daar in de bodem juist moet toenemen als je een deel van de straling die deze plek van de buitenkant bereikt wegneemt. De massa verdicht zich - ook weer minimaal - zodat er meer "zwaartekracht" ontstaat omdat er minder aan getrokken wordt door de straling die anders vanaf buitenaf afkomstig zou zijn geweest. In werkelijkheid blijft de gecumuleerde sterke kernkracht ter plaatse in de bodem gelijk (de samenstelling van het gesteente blijft natuurlijk onveranderd maar in een kleiner volume) waardoor het zijn werking in een wijdere omgeving rond de hoeveelheid - nu dus dichtere - massa kan uitoefenen.
In mijn theorie heb ik gesteld dat zwaartekracht niet bestaat als aparte fundamenele natuurkracht. Ik heb het verschijnsel dat wij waarnemen als zwaartekracht benoemd als gecumuleerde sterke kernkracht. Het medium dat volgens mij deze kracht van als het ware buiten zijn oevers tredende cumulatie van sterke kernkracht doorgeeft is volgens mijn overtuiging straling. (Zie mijn eerdere publicaties).
Als het waar is dat er een vermindering van waarneembare werking van zwaartekracht is aangetoond in het hierboven genoemde experiment dan staaft mij dat in mijn meningen zoals ik dat in mijn eerdere artikelen heb gesteld.
Het schuiven van de wolk tussen de Zon en de Aarde verstoort het Canvas van straling waarmee de beide hemellichamen met elkaar in verbinding staan. De wolk kaatst een deel van de straling van de zon de ruimte in waarmee een deel van de straling die de Aarde bereikt verloren gaat. De onuitrekbaarheidscoefficient (zie een van mijn vorige berichten) wordt hierbij minder en kunnen de objecten minder aantrekkingskracht op elkaar uitoefenen waarbij als logisch uitvloeisel uit mijn theorie een vermindering van "zwaartekracht" waarneembaar moet zijn.
Dat de straling het medium moet zijn waardoor de verstoring wordt doorgegeven moet volgens mij simpel vast te stellen zijn. Want als wij hetzelfde experiment gelijktijdig herhalen op een plek in de nacht waar even geen Maan is dan moet het hierboven genoemde effect effect namelijk niet optreden want er is immers geen straling van de Zon die nu verstoord kan worden.
Overigens als wij kijken naar de Maan dan kunnen wij het verschijnsel al in zijn volle omvang waarnemen. Hoe voller de Maan hoe hoger bijvoorbeeld de vloed. Een sterkere indicatie dat deze van de Zon doorgekaatste straling de aantrekkingskracht tussen objecten direct en sterk beinvoedt is haast niet te bedenken.
De gevolgen op de Aarde en de Maan zijn dan heftig waarbij hun beider massa aan de kant die naar elkaar toegedraaid is het sterkst wordt beinvloed. Het is dus de straling die de werking doorgeeft en niet donkere materie bijvoorbeeld. Het is natuurlijk niet zo dat er ineens geen donkere materie meer of minder is tussen de Maan en Aarde bij het varieren van de stralingssterkte onderling. Donkere materie bestaat niet en het is al helemaal onvoorstelbaar om je een eigenschap hiervan voor te kunnen stellen waarbij je de werking kunt beinvloeden door bijvoorbeeld de lichtsterkte onderling traploos te bedienen. Ook de totale massa van zowel de Aarde en van de Maan de Maan is onveranderd gebleven.
De hoeveelheid straling (van de Zon naar de Aarde via de Maan toegekaatst) vormt hier de cruciale factor in de zichtbaarheid op de werking van de "zwaartekracht" hier op Aarde. (Als daar dus de meting en de waarneming plaats vindt). Hoe voller de Maan, hoe meer straling naar de Aarde, hoe groter de optredende "bult" op de Aarde ter plekke van de waarneming.
De massa ter plekke op de Aarde wordt ook ijler wat inhoudt dat ook de tijd - minimaal welliswaar - sneller verloopt aldaar want de atomen worden op die plek minder op elkaar gedrukt.
Hoe dichter en/of intenser de straling hoe heftiger het effect van de interactie van hemellichamen op elkaar. Dit op elkaar inwerken moeten wij zien in de totale context van de hemellichamen en ook andere objecten (zoals galaxys bijvoorbeeld). Ook hun individuele massa is hierin een factor van belang.
Als je bijvoorbeeld een spiegel tussen de Zon en de Maan zou plaatsen die alle licht van de volle maan zou wegnemen en de ruimte in zou kaatsen dan zou het effect van de vloed in zijn meerdere- of mindere hevigheden ineens verdwijnen. Wat overigens niet wil zeggen dat de Aarde en de Maan elkaar niet meer aan zouden trekken. De ruimte tussen hun beiden blijft immers gevuld met kris kras door elkaar heen reizende straling waardoor het effect op elkaar in tact blijft.
Of verduister de Maan zoals bij een maansverduistering. Het effect op de zee verdwijnt dan als bij toverslag op wat nivellerende werking na, want er zijn nou eenmaal grote hoeveelheden water verplaatst.
Zelfs bij volle Maan en bij een dicht wolkendek is het effect op Aarde minder omdat een deel van de straling dat van de Maan afkomstig is teruggekaatst wordt in de ruimte.
De spiegel vervult dus een vergelijkbare rol als het wolkje van professor Dijkgraaf die ik hierboven aanhaalde in zijn toespraak, alleen is het effect hier vele malen zichtbaarder.
Hoe hoger de intensiteit van straling hoe sterker de werking op individuele objecten in hun verschillende samenstelling onderling. Logischerwijs verschilt straling van plaats tot plaats in ons universum in ontelbare varianten. Dit verschilt van enorme kosmische afmetingen maar ook op atomaire schaal. Overal in ons universum zijn er "zonnen en manen etc". Dus overal treden de voornoemde effecten op. Deze effecten zijn dus de zwaartekrachtsgolven (en dus de verstoringen in de ruimtetijd) waarnaar wij op zoek zijn.
Reizend door de ruimte in intensiteit wisselende straling geeft ook op die plek waar gereist wordt in de straling een wisselende onderlinge aantrekkingskracht intern in het stralingsveld. Heel ijl varieert hier dus de aantrekkingskracht van de massa van de deeltjes onderling zodat hier meer of minder "zwaartekracht" heerst, hoe minimaal dan ook. Maar er zijn wel degelijk verschillen. Anders dan op het oppervlak van een planeet bijvoorbeeld bevinden wij ons dan niet op het object maar er in (stel je de ruimte voor als een - ijl - object). Dit geeft dus een vertekend beeld in onze beleving als mens hoe we de plaatselijke situatie ervaren.
Straling, uitgezonden door een object maar dat in zijn reis niet direct ingevangen wordt door een object kan er wel langs reizen aan beide kanten en wordt dus ook op hun beurt aangetrokken door het object waar zij langs gaan. Het deel dat niet ingevangen wordt is aan een verbuiging naar het object toe onderhevig en het vervolgt zijn reis verder in een vervormde gekromde laging. Massa trekt elkaar aan en straling bestaat ook uit massa dus er is aantrekkingskracht. Straling die wij zien als wij naar zo'n object kijken geeft dus ook logischerwijs het spiegeleffect omdat de straling die wij waarnemen niet meer uit een bundel ons bereikt maar uit meerdere afgesplitste bundels straling.
maandag 30 november 2015
Het vacuüm type 3, anti-singulariteiten
<
Your SEO optimized title
Het vacuüm type 3. Anti-singulariteiten
In dit bericht wil ik verder ingaan op de ruimte rondom ons universum en de kenmerken daarvan.
Hoewel misschien niet helemaal van toepassing in de tenaamstelling heb ik dit vacuüm type 3 dus - bij gebrek aan een betere benaming - al dan niet tijdelijk een anti-singulariteit genoemd. Ik gebruik dus deze term in dit bericht en mijn volgende berichten.
De anti-singulariteit heeft in het oerheelal - mijn eerste dimensie - en waarin zich de ontstaansenergie manifesteert - een aparte status.
Zie voor de noodzakelijke herschikking van dimensies in mijn theorie naar de eerste- en tweede dimensie (hoofddimensies) in mijn vorige bericht over dimensies. Deze twee dimensies vallen op hun beurt onder te verdelen ieder in vier subdimensies. Onze werkelijkheid heb ik in mijn theorie als de tweede hoofddimensie omschreven die weer onderverdeeld is in de vier subdimensies (lengte, breedte, hoogte en tijd).
In tegenstelling tot een een ontlading (waarin hoge temperaturen en dichtheid in het proces voorkomen) is in de anti-singulariteit sprake van een afwezigheid van dichtheid. Binnen in de anti-singulariteiten vormen zich universa van de zich samenklonterende deeltjes met massa..
In de anti-singulariteit is ook de - niet in evenwicht zijnde - massaloze plus min situatie van de door mij als zodanig benoemde eerste dimensie, het product van de door mij in eerdere berichten beschreven "ontladingen", niet van toepassing.
De eerste dimensie is in zijn kenmerk een coherent aan elkaar verbonden situatie van een niet verder uitrekbaar verschijnsel, daarom kan de eerste dimensie niet naar "binnen" uitdijen de anti-singulariteit in.
Anti-singulariteiten kunnen zich voordoen in verschillende formaten en kunnen ook in verbinding met elkaar staan. Dit geeft dan zijn effecten op de in hun binnenste ontstaande- en ontbindende universa. In de anti-singulariteit kunnen ook meerdere universa tegelijkertijd bestaan. In dit geval moet er tijdens de ontlading een situatie zijn ontstaan waarin in de samenbinding tot een universum een onderbreking is ontstaan waardoor zich verschillende middelpunten hebben kunnen vormen.
Het kenmerkende van deze anti-singulariteiten is dus dat zich in hun midden singulariteiten (ik gebruik deze term welliswaar maar bedoel dan universa in hun verschillende levensstadia) voordoen en tegelijkertijd voor de rest een enorme "lege" situatie in het oeruniversum (de eerste dimensie) vertegenwoordigen.
In het midden van de anti-singulariteit vormen zich universa als uitvloeisel van een gedeeltelijke ontlading van het oerheelal (eerste hoofddimensie) welke dus zoals ik heb omschreven niet in evenwicht kan zijn. Deze oerontlading vormden uit deze onbalans (zie mijn theorie) materie. Bij deze vorming is ook de positieve- of negatieve keuze in de vertex tot uiting gekomen.
In het van materie ontdane deel van de anti-singulariteiten zijn geen dimensies. Niet de eerste en ook niet de tweede door mij benoemde dimensies met hun beider vier subdimensies. In het "lege" deel van de anti-singulariteit heerst dus - wonderbaarlijk genoeg - bij afwezigheid van materie geen "tijd". En dus ook - merkwaardig genoeg - geen afstand.
De anti-singulariteit is dus in zijn lege staat in "evenwicht" van een soort apatische en heftig aangeslagen toestand en van alle deeltjes ontdaan. Intern is de ontstaansenergie overgegaan in de bouwstenen van een universum. In dit gebied is dus sprake van een echt "niets".
Als gevolg van deze ook weer paradoxale toestand in oorzaak en gevolg vormt zich dus ook weer een immense kracht die weer op wil gaan in het oeruniversum en dus weer uiteen wil vallen naar de oorspronkelijke plus min situatie van het oeruniversum. Hierbij wordt het zich in haar midden bevindende universum meegezogen,
Als zo'n proces is afgerond en het universum in zijn geheel vervallen is heeft het patroon van het oeruniversum zich weer hersteld. Het bijzondere is dat ook de paradox van de onbalans in de plus min situatie weer van kracht is. Het hele proces van ontlading kan zich dan ook weer gaan herhalen in een - ook in deze vorm - oneindige reeks.
De materie van het universum in het interne deel van de anti-singulariteit wordt op kwantumniveau naar elkaar toe getrokken in het proces van de quasi annihilatie (zie mijn theorie) en op kosmisch niveau uit elkaar gereten door het weer in evenwicht willen komen van de anti-singulariteit met de eerste dimensie. Deze uiteentrekkende kracht is immens en oefent dus in beginsel in alle richtingen haar werking uit.
De grens tussen de eerste dimensie en de buitenzijde van de anti-singulariteit moet dus een "harde" en statische natuurkundige toestand zijn. De eerste dimensie "implodeert" dus niet naar binnen de anti-singulariteit en de tweede dimensie in.
De kracht waarmee op de eerste- en tweede hoofddimensie (een universum) wordt ingewerkt door de anti-singulariteit is wat wij noemen "de kosmologische constante". Ofwel anders genoemd is dit verschijnsel dat wat wij noemen die van de "donkere energie".
In dit bericht wil ik verder ingaan op de ruimte rondom ons universum en de kenmerken daarvan.
Hoewel misschien niet helemaal van toepassing in de tenaamstelling heb ik dit vacuüm type 3 dus - bij gebrek aan een betere benaming - al dan niet tijdelijk een anti-singulariteit genoemd. Ik gebruik dus deze term in dit bericht en mijn volgende berichten.
De anti-singulariteit heeft in het oerheelal - mijn eerste dimensie - en waarin zich de ontstaansenergie manifesteert - een aparte status.
Zie voor de noodzakelijke herschikking van dimensies in mijn theorie naar de eerste- en tweede dimensie (hoofddimensies) in mijn vorige bericht over dimensies. Deze twee dimensies vallen op hun beurt onder te verdelen ieder in vier subdimensies. Onze werkelijkheid heb ik in mijn theorie als de tweede hoofddimensie omschreven die weer onderverdeeld is in de vier subdimensies (lengte, breedte, hoogte en tijd).
In tegenstelling tot een een ontlading (waarin hoge temperaturen en dichtheid in het proces voorkomen) is in de anti-singulariteit sprake van een afwezigheid van dichtheid. Binnen in de anti-singulariteiten vormen zich universa van de zich samenklonterende deeltjes met massa..
In de anti-singulariteit is ook de - niet in evenwicht zijnde - massaloze plus min situatie van de door mij als zodanig benoemde eerste dimensie, het product van de door mij in eerdere berichten beschreven "ontladingen", niet van toepassing.
De eerste dimensie is in zijn kenmerk een coherent aan elkaar verbonden situatie van een niet verder uitrekbaar verschijnsel, daarom kan de eerste dimensie niet naar "binnen" uitdijen de anti-singulariteit in.
Anti-singulariteiten kunnen zich voordoen in verschillende formaten en kunnen ook in verbinding met elkaar staan. Dit geeft dan zijn effecten op de in hun binnenste ontstaande- en ontbindende universa. In de anti-singulariteit kunnen ook meerdere universa tegelijkertijd bestaan. In dit geval moet er tijdens de ontlading een situatie zijn ontstaan waarin in de samenbinding tot een universum een onderbreking is ontstaan waardoor zich verschillende middelpunten hebben kunnen vormen.
Het kenmerkende van deze anti-singulariteiten is dus dat zich in hun midden singulariteiten (ik gebruik deze term welliswaar maar bedoel dan universa in hun verschillende levensstadia) voordoen en tegelijkertijd voor de rest een enorme "lege" situatie in het oeruniversum (de eerste dimensie) vertegenwoordigen.
In het midden van de anti-singulariteit vormen zich universa als uitvloeisel van een gedeeltelijke ontlading van het oerheelal (eerste hoofddimensie) welke dus zoals ik heb omschreven niet in evenwicht kan zijn. Deze oerontlading vormden uit deze onbalans (zie mijn theorie) materie. Bij deze vorming is ook de positieve- of negatieve keuze in de vertex tot uiting gekomen.
In het van materie ontdane deel van de anti-singulariteiten zijn geen dimensies. Niet de eerste en ook niet de tweede door mij benoemde dimensies met hun beider vier subdimensies. In het "lege" deel van de anti-singulariteit heerst dus - wonderbaarlijk genoeg - bij afwezigheid van materie geen "tijd". En dus ook - merkwaardig genoeg - geen afstand.
De anti-singulariteit is dus in zijn lege staat in "evenwicht" van een soort apatische en heftig aangeslagen toestand en van alle deeltjes ontdaan. Intern is de ontstaansenergie overgegaan in de bouwstenen van een universum. In dit gebied is dus sprake van een echt "niets".
Als gevolg van deze ook weer paradoxale toestand in oorzaak en gevolg vormt zich dus ook weer een immense kracht die weer op wil gaan in het oeruniversum en dus weer uiteen wil vallen naar de oorspronkelijke plus min situatie van het oeruniversum. Hierbij wordt het zich in haar midden bevindende universum meegezogen,
Als zo'n proces is afgerond en het universum in zijn geheel vervallen is heeft het patroon van het oeruniversum zich weer hersteld. Het bijzondere is dat ook de paradox van de onbalans in de plus min situatie weer van kracht is. Het hele proces van ontlading kan zich dan ook weer gaan herhalen in een - ook in deze vorm - oneindige reeks.
De materie van het universum in het interne deel van de anti-singulariteit wordt op kwantumniveau naar elkaar toe getrokken in het proces van de quasi annihilatie (zie mijn theorie) en op kosmisch niveau uit elkaar gereten door het weer in evenwicht willen komen van de anti-singulariteit met de eerste dimensie. Deze uiteentrekkende kracht is immens en oefent dus in beginsel in alle richtingen haar werking uit.
De grens tussen de eerste dimensie en de buitenzijde van de anti-singulariteit moet dus een "harde" en statische natuurkundige toestand zijn. De eerste dimensie "implodeert" dus niet naar binnen de anti-singulariteit en de tweede dimensie in.
De kracht waarmee op de eerste- en tweede hoofddimensie (een universum) wordt ingewerkt door de anti-singulariteit is wat wij noemen "de kosmologische constante". Ofwel anders genoemd is dit verschijnsel dat wat wij noemen die van de "donkere energie".
zaterdag 28 november 2015
Dimensies, een benoeming van het aantal dimensies van het heelal voor de ontlading die ons universum veroorzaakte.
Dimensies, een
benoeming van het aantal dimensies van het heelal voor de ontlading die ons
universum veroorzaakte.
Ik ga er in de behandeling van uit dat
de lezer van dit bericht datgene wat ik in mijn oorspronkelijke theorie hierover
heb geschreven heeft gelezen zodat ik niet in herhalingen hoef te treden.
In mijn gedachten heb ik mij menigmaal
afgevraagd uit hoeveel dimensies dit oerheelal, deze oervorm die ook nog steeds
van kracht is buiten ons universum, bestaat. Er kwamen twee mogelijke aantallen
in dimensies naar voren in mijn gedachten:
1. 0 Dimensies;
2. 1 Dimensie.
Meer dan een dimensie viel bij mij af
omdat onze werkelijkheid naar mijn overtuiging uit vier dimensies bestaat.
Namelijk: lengte; breedte; hoogte en tijd. Meer dimensies kan ik mij wel
voorstellen maar die zijn naar mijn inzicht niet relevant voor de verdere
verklaring van onze werkelijkheid, noch van het aantal dimensies in het door
mij aangeduide oerheelal.
Ad 1. De mogelijkheid van een 0 -
dimensionaal model is bij afgevallen omdat 0 simpelweg niets betekent. 0 Is een
toestand van niets en dat verzet zich op alle manieren tegen wat wij om ons
heen zien, onze werkelijkheid, want wij (ons universum) (is) zijn er.
Ad 2. De benoeming die er voor mij overbleef
was dus logischerwijs die van 1 dimensie. Deze 1 - dimensionale toestand moet
dus wel over bepaalde kenmerken beschikken wat het kan niet uit niets bestaan.
Het moet de kenmerken hebben van waaruit onze 4 - dimensionale werkelijkheid in
zich bergt en kan ontstaan.
Dit korte bericht is dus een beknopte
toevoeging in toekenning van het aantal dimensies op mijn oorspronkelijke
gepubliceerde theorie. In de theorie heb ik al mijn visie op de paradoxale
toestand van deze 1 - dimensionale toestand beschreven waarnaar ik dus
kortheidshalve moet verwijzen want anders verval ik in herhalingen en dat maakt
het lezen in mijn ogen moeilijker.
Een 1 - dimensionale toestand is dus
niet "niets". De 4 -
dimensionale toestanden zoals onze werkelijkheid zijn slechts het gevolg van (tijdelijke)
ontladingen die vanzelf weer verdwijnen en terug vervallen in de 1 -
dimensionale vorm van eenheden van ontstaansenergie uit de paradox die ik
benoemd heb in mijn theorie.
Het vacuüm zoals ik dat benoemd heb in
mijn oorspronkelijke theorie als vacuüm type 3 ontstaat uit de 1e dimensie. Hierover meer in mijn volgende bericht.
Hoofd-dimensies en
sub-dimensies
Nu ik voor mijzelf de eerste dimensie
heb kunnen benoemen kan ik een aantal zaken nader op een rijtje zetten en hun
nadere kenmerken overwegen. Vanuit mijn theorie kan ik het volgende onderscheid
maken:
1. De eerste hoofd-dimensie en;
2. De tweede hoofd-dimensie.
KENMERKEN VAN DE EERSTE- EN TWEEDE HOOFDDIMENSIE
Ad 1. De eerste dimensie, het oerheelal,
bestaat volgend uit mijn theorie uit vier sub-dimensies in willekeurige
volgorde:
A. Geen afstand;
B. Oneindige afstand;
C. Geen tijd en;
D. Oneindige tijd.
Daar deze 4 sub-dimensies geen massa
(wel de paradoxale voorwaarden tot het vormen van massa) bevat is zijn deze
vier sub-dimensies verenigd in een entiteit, de eerste dimensie. In deze
dimensie is dus ook geen sprake van tijd zoals wij dat ervaren. Deze dimensie
is tegelijkertijd niets en oneindig en alles wat er tussen in ligt. In mijn
oorspronkelijke theorie ben ik al uitgebreid ingegaan tot welke paradoxale
toestand dit leidt zodat ik het hier niet verder zal herhalen.
In mijn eerdere publicaties heb ik
geschreven over de mogelijkheid van de kleinst mogelijke eenheid, die van 1
eenheid van ontstaansenergie. Vanuit de paradox die ik beschreven heb denk ik
nog steeds dat dit zeer wel mogelijk moet kunnen zijn en dat er een oneindige
hoeveelheid ontstaansenergie moet zijn.
Vanuit dit denkbeeld denk ik dan meteen
dat er dan ook meteen sprake moet zijn van ruimte tijd in deze eerste dimensie,
maar dit is allerminst zo. Deze eenheid van ontstaansenergie is niet deelbaar
en kan ook niet trillen. Daar trilling ontbreekt kan er ook geen sprake zijn
van ruimte-tijd zodat deze eerste dimensie een aparte en eigen entiteit vormt.
Het kunnen dus ook geen snaren zijn want snaren trillen en zouden dus - hoe
klein dan ook - voldoen aan de
voorwaarde van trilling en zouden dus - als zij bestaan - tot de tweede
dimensie behoren.
De eenheid van ontstaansenergie is
massa-loos. Als een eenheid van ontstaansenergie massa zou hebben dan zou je
theoretisch ook kunnen verplaatsen van het ene deeltje naar het andere en dan
speelt meteen de ruimte-tijd weer een factor. Dus massa valt af in de eerste
dimensie.
Blijft dus over de massa-loze toestand
in een oneindige aaneenschakeling.
Deze aaneenschakeling stel ik voor als
een soort van aan elkaar geschakelde plus min situatie maar met bepalend
kenmerk dat deze situatie allerminst in evenwicht is. De plussen kunnen in
overwicht zijn of visa versa. Dat deze situatie niet in evenwicht kan zijn
volgt simpelweg uit het oneindige karakter van deze eerste dimensie. Oneindig
is oneindig en kan dus niet in evenwicht zijn. Let wel, ik heb het dus niet
over de situatie binnen ons universum maar over die daarbuiten en van die van voor
onze werkelijkheid.
Zeer wel mogelijk dat zich in deze
massa-loze toestand "rimpelingen" of andere onregelmatigheden die een
ontlading veroorzaken kunnen voordoen. In deze eerste dimensie is ook alle
energie - in oneindige vorm - latent aanwezig.
Als een soort kettingreactie kunnen de
plus-min ontstaansenergiedeeltjes in elkaar proberen op te gaan. Dit leidt tot
een soort reacties in het oerheelal waarbij het aanwezige patroon in een zeer
heftige mate verstoord wordt. In ieder geval komt er een deel van de aanwezige
oneindige hoeveelheid ontstaansenergie vrij. Een van de restproducten die dan
ontstaan zijn de overblijvende ontstaansenergiedeeltjes van de overheersende
plus- of min variant.
De kettingreactie geeft ter plaatse een zodanige verandering in het aanwezige geschakeerde patroon dat er zowel klontering en positieve en negatieve keuzes ontstaan alswel een grote echte leegte in de omgeving van de ontlading. In deze "grote echte leegte" is er overwegend afwezigheid van de aaneengeschakelde massa-loze deeltjes van ontstaansenergie. Dit is dus echt "leeg"!
De kettingreactie geeft ter plaatse een zodanige verandering in het aanwezige geschakeerde patroon dat er zowel klontering en positieve en negatieve keuzes ontstaan alswel een grote echte leegte in de omgeving van de ontlading. In deze "grote echte leegte" is er overwegend afwezigheid van de aaneengeschakelde massa-loze deeltjes van ontstaansenergie. Dit is dus echt "leeg"!
Voordat de uitdijing is begonnen (iets van waarvan in de natuurkunde wordt uitgegaan als de start van ons universum) moet er dus nog een onverbrekelijke gebeurtenis zijn geweest in de geboorte van ons universum die mee moet tellen in de datering van de leeftijd daarvan. Naar mijn mening moeten wij de leeftijd van ons universum naar boven gaan bijstellen. Dit los van leeftijdsverhogende factoren die ik in mijn oorspronkelijke theorie heb geopperd.
Binnen de in de hierboven genoemde oerheelal-leegte
vormt zich in alle heftigheid dus een universum, zoals bijvoorbeeld onze
werkelijkheid. (Zie voor de terminologieën die ik gebruik voor mijn definities
mijn oorspronkelijke theorie. Ons universum is onze werkelijkheid en het heelal
is alles inclusief alle andere universa. Het oerheelal is het heelal waarin de zich daarin bevindende universa (werkelijkheden) vormen) .
Deze "grote leegte" is een
vacuüm type 3 waarover ik spreek in mijn theorie. Aan de buitenzijde van dit
vacuüm is geen krimp Want de plus-min schakering blijft daarbuiten in het
oerheelal min of meer intact.
Binnen in deze leegte is het een ander
verhaal. Het universum in het midden moet gaan uitdijen omdat de klontering tijdens
de ontlading weer vervalt en de lege ruimte weer gaat egaliseren om de interne
(onregelmatige) plus-min orde weer te
herstellen.
Deze grote leegte in het oerheelal is er
dus een van naar onze maatstaven ongekend grote afmeting. Immers, in ons geval
van ons universum moet het na het verval van ons universum weer deze leegte
egaliseren en opvullen.
Wij kennen deze werking als donkere
energie.
Ik stel het in mijn uitleg iets simpeler
voor want er kunnen zich natuurlijk in het proces van opvullen (de manifestatie
die wij donkere energie noemen) ook nog andere situaties voordoen zoals die van
overlappingen met andere vervallende universa al dan niet in andere stadia.
Hierdoor kunnen bijvoorbeeld patroonverschillen in de uitoefening van de
werking van wat wij donkere energie noemen verschillen.
Universa kunnen dus gelijktijdig
ontstaan of overlappend in tijd ten opzichte van elkaar ontstaan. Het is ook
mogelijk dat een universum ontstaat op een plaats in het massaloze min-plus
patroon waar eerder al een of talloze andere universa zijn vervallen tot het
oerpatroon.
Elke keer bij de geboorte van een
universum ontstaat daar de "tijd" plaatselijk opnieuw. Er is dus
sprake van tijd als er situatie is ontstaan van - geklonterde - deeltjes die
massa vertegenwoordigen en in de omstandigheden komen te verkeren om te kunnen
trillen. Dit trillen van deze geklonterde deeltjes met massa schept de
voorwaarde om volgtijdig gebeurtenissen te laten voltrekken. De tweede dimensie
met zijn kenmerken van lengte, breedte, hoogte en tijd is daar dan van
toepassing.
De tijd in een universum eindigt in zijn totaliteit als alle materie van dat universum is vervallen tot de oorspronkelijke staat van het oerheelal. Dit verdwijnen van de tijd zijn dus plaatselijke verschijnselen binnen het steeds verder vervallende universum.
De tijd in een universum eindigt in zijn totaliteit als alle materie van dat universum is vervallen tot de oorspronkelijke staat van het oerheelal. Dit verdwijnen van de tijd zijn dus plaatselijke verschijnselen binnen het steeds verder vervallende universum.
De eerste dimensie kun je ook niet
voorstellen als een punt want een punt moet ook weer een
"buitengebied" hebben en dat kan niet want de eerste dimensie is
oneindig.
Kan er rondom de eerste dimensie nog een
situatie bestaan die leeg is, dus afgezien van de lege ruimtes in het plus-min
patroon die ik hiervoor genoemd heb ?
Ik denk het niet.
Zoals ik hiervoor en in mijn theorie heb
beredeneerd is de eerste dimensie oneindig. Een buitenruimte, zelfs als die uit
helemaal niets - ook geen massaloze deeltjes - zou bestaan dan zou dat inhouden
dat er een grens aan de eerste dimensie bestaat. Dit kan niet want dat zou dan
betekenen dat de eerste dimensie dus eindig zou zijn. De voorwaarden van de
paradox die ik benoemd heb in mijn theorie zouden dan komen te vervallen. Onze
werkelijkheid zou dan niet mogelijk zijn en wij en ons universum zouden er dan
niet zijn. Alles zou dan in beginsel in evenwicht zijn en dan is de voorwaarde
tot een ontlading vervallen. Bovendien zou je dan ook weer kunnen spreken van
een 2e dimensie-achtige situatie.
De lege (intergalactische) ruimte in vergelijking met het vacuüm type 3.
In tegenstelling tot het vacuüm type 3 is de intergalactische ruimte (waartoe ik mij hier even beperk omdat dit het meeste spreekt) niet geheel leeg en ontdaan van alle deeltjes die massa vertegenwoordigen. Straling, hoe ijl dan ook komt hier nog steeds voor. Ook de onuitrekbaarheidscoëfficiënt (zie mijn vorige bericht) speelt hier een nog maar een kleine rol.
Ad 2. De tweede dimensie (inclusief onze
werkelijkheid) bestaat uit de volgende sub-dimensies:
A. Lengte;
B. Breedte;
C. Hoogte en;
D. Tijd
Hier kan ik even weinig aan toevoegen,
behalve dat ik in de verwoording van mijn denkbeelden in mijn theorieën en
gedachten behoefte had aan een nadere rangschikking van dimensies om mijn visie
op het heelal te beschrijven.
zaterdag 14 november 2015
Het canvas en de onuitrekbaarheidscoëfficiënt
Het Canvas en de verdere eliminatie van het begrip donkere energie vanuit mijn theorie in de verklaring van de werking van ons universum. De onuitrekbaarheidscoëfficiënt.
Voorgaand in mijn gepubliceerde theorie
heb ik geschreven over mijn opvattingen betreffende de donkere materie. Ik heb
hierin een nieuw begrip geïntroduceerd dat ik het canvas heb genoemd.
Ik heb onder andere gesteld dat dit
canvas - bestaand uit straling en alles wat zich in de ruimte bevindt zoals
stof, gas etc. - voldoende samenhang heeft om het bestaan van de donkere materie in de verklaringen voor de samenbindende krachten in ons universum
verder buiten beschouwing te kunnen laten.
Ik denk dat dit canvas waarover ik
spreek veel sterker is dan tot nu toe aangenomen wordt. Ik ontleen dit aan de
volgende voorstelling van de situatie die ik hierover heb. Ik ga hierbij uit
van de volgende veronderstellingen:
1. De maximale snelheid waarmee rekening
gehouden moet worden in dezen is de lichtsnelheid.
2. De onderlinge aantrekkingskracht van
materie.
Ad 2. Ik zie de "lege ruimte"
niet als leeg maar in een plaatselijk verschillende mate van concentratie als
een onverbrekelijk geheel met de objecten die zich hierin bevinden. Zij het dus
in zeer sterk verdunde mate.
Straling in het gehele spectrum reist in
alle richtingen door dit canvas. Hier binnen bevindt zich dus ook het stof, gas
etc.
Daar stralingsdeeltjes en ook fotonen en
(stof)deeltjes ook massa hebben oefenen deze ook onderling aantrekkingskracht
op elkaar uit. Daar waar de concentratie varieert brengt de onderlinge
aantrekkingskracht variaties met zich mee.
De lichtsnelheid is de grootste snelheid
waarmee wij meten. (Overigens is het in mijn betoog niet van verdere invloed
verder overigens als er (theoretisch) nog grotere snelheden bestaan want het
effect blijft hetzelfde).
Materie trekt elkaar aan. Objecten
trekken ook aan de materie van de straling, stof, gas en andere elementen die massa bevatten die zich in de "lege"
ruimte bevindt. Dit trekken aan de straling gebeurt vanuit iedere richting
waarin zich objecten bevinden. Niet alleen van het uitzendende object maar ook
van het invangende object. Ook is er sprake van onderlinge aantrekkingskracht
van de straling, stof en gas in het canvas zelf.
Omdat de lichtsnelheid de hoogste
snelheid is kan de straling die dus aan trekkrachten onderhevig is niet meer
verder "uitrekken". Het elastiekje is als het ware maximaal
uitgerekt. Binnen het canvas is dus een driedimensionaal elastiek-achtig membraan
in alle richtingen van verschillende plaatselijke intensiteit ontstaan waaraan
in alle richtingen in verschillende mate getrokken wordt door de objecten.
Met dit effect wordt naar mijn inzicht
geen rekening gehouden met betrekking tot de onderlinge aantrekkingskracht die
objecten op elkaar uitoefenen in het heelal in de hedendaagse theoretische
natuurkunde.
Het is dus niet juist in mijn ogen om de
totale massa van de straling etc. vermeerderd met de aanname van de aanwezigheid
van "donkere materie" waarmee gerekend moet worden om de samenhang
van de objecten in universa te beschrijven.
Het trekken aan de verder niet meer uit
te rekken straling door de objecten zelf is volgens mij een factor van groot
belang om die samenhang verder te kunnen beschrijven. Deze factor van belang is
gelijk aan de rekengrootheid die geïntroduceerd is als die van de donkere
materie.
Immers als er een grootheid naast die
van de totale massa etc. van de straling in de lege ruimte heerst dan moet deze
groot zijn want er wordt fors aan de straling getrokken door de objecten in het
heelal. Dus niet alleen in ons eigen universum. (Zie voor de gehanteerde
begrippen mijn uitleg in mijn de eerder gepubliceerde theorie). Er moet dus een
nieuwe rekengrootheid in de samenhang van de objecten geïntroduceerd worden in
plaats van die van de donkere materie. In mijn verdere publicaties zal ik dit
nieuwe begrip aanduiden als de "onuitrekbaarheidscoëfficiënt". In de
berekening van de sterkte van deze grootheid in formules zal er dus rekening moeten
worden gehouden van de objecten rondom, alsmede de plaats in ons universum (zie
ook de sponsachtige structuur) waar gemeten wordt en de hoeveelheid aanwezige
straling, stof etc. aldaar.
Als straling die zich voortbeweegt met
de lichtsnelheid uitrekbaar zou zijn dan zou dit inhouden dat er snellere
snelheden mogelijk zouden zijn dan de maximale mogelijk te houden snelheid en
dat gaat niet, want de maximale snelheid is immers de maximale snelheid.
Een voorbeeld: Straling wordt zwarte
gaten ingetrokken. Onze zon zendt ook straling uit en trekt hier dus
logischerwijs ook aan. Alleen de zon heeft in tegenstelling tot zwarte gaten
niet genoeg massa om de door haar uitgezonden straling weer terug te vangen en
terug te laten keren maar trekt er wel aan. De Aarde ontvangt een deel van deze
straling en trekt er op haar beurt aan, alleen veel zwakker als de zon
natuurlijk. Er is dus een soort van niet
verder uitrekbaar koord ontstaan waaraan beide objecten zich naar elkaar kunnen
toe trekken of in evenwicht kunnen houden.
Dit verschijnsel doet zich natuurlijk in
alle richtingen voor en ook in zonnestelsels, de sponsachtige structuur en ons
universum en het gehele heelal is het niet anders.
Gezien de situatie en de optredende effecten rondom zwarte gaten denk ik dus dat het niet verder uitrekbaar kunnen zijn van straling verifieerbaar moet zijn. Wij kunnen immers de effecten hiervan zien gebeuren.
In teksten die ik al geruime tijd heb liggen en waarin ik onder andere in ga op mogelijke effecten van de gedragingen van donkere materie rondom een zwart gat denk ik ook uit verdere overwegingen dat donkere materie niet kan bestaan. Ik heb deze teksten nog niet gepubliceerd omdat ik voor mijzelf vind dat ik het nog niet voldoende duidelijk heb omschreven.
Abonneren op:
Posts (Atom)