Vertalen

Zwaartekrachtsgolven - gravitational waves.

Zwaartekrachtsgolven - gravitational waves.


Van uit het perspectief van mijn theorie gezien wil ik het volgende bericht wijden aan dit onderwerp.
Op vrijdagavond 27 november 2015 20:30 gaf professor Robbert Dijkgraaf in het programma "De Wereld Draait Door" op de Hollandse televisie zijn vijfde lezing. Ditmaal gaf hij zijn college met als onderwerp zwarte gaten.

Professor Dijkgraaf doceerde onder andere dat er op het moment het onderwerp van de zwaartekrachtsgolven in het bijzonder onder de aandacht stond in de fysica. Albert Einstein voorspelde in zijn Algemene Relativiteitstheorie al het bestaan van zulke zwaartekrachtsgolven. Het is alleen tot nu toe nog niet gelukt om het bestaan van dit soort golven ook daadwerkelijk te bewijzen.

Nu worden er apparaten gebouwd die het bestaan van de zwaartekrachtgolven ook daadwerkelijk moeten gaan bewijzen. Deze apparaten zullen in de ruimte worden gestationeerd.

In het bijzonder wekte de opmerking van de professor in zijn uitzending mijn aandacht toen hij vertelde dat er al een proefopstelling was hier op de Aarde die zo gevoelig was dat als er een wolkje voor de zon kwam er al een - welliswaar zeer minimale - afwijking waar te nemen viel in de zwaartekracht op die plek op Aarde. Het betrof hier een vermindering in de waarneming van de zwaartekracht ter plekke.

Een vermindering in de werking van de "zwaartekracht" als de meting in de atmosfeer wordt gedaan lijkt mij aannemelijk. Immers doordat er minder straling is blijft er vanzelfsprekend minder volume van stralingsmedium over zodat objecten minder gecumuleerde sterke kernkracht kunnen "doorgeven" en dus minder aantrekkingskracht op elkaar kunnen uitoefenen. (Zie mijn bericht over de onuitrekbaarheidscoefficent).

Anders gesteld zouden wij moeten kunnen verwachten dat als je deze waarneming op die plek in de grond uitvoert de "zwaartekracht" daar in de bodem juist moet toenemen als je een deel van de straling die deze plek van de buitenkant bereikt wegneemt. De massa verdicht zich - ook weer minimaal - zodat er meer "zwaartekracht" ontstaat omdat er minder aan getrokken wordt door de straling die anders vanaf buitenaf afkomstig zou zijn geweest. In werkelijkheid blijft de gecumuleerde sterke kernkracht ter plaatse in de bodem gelijk (de samenstelling van het gesteente blijft natuurlijk onveranderd maar in een kleiner volume) waardoor het zijn werking in een wijdere omgeving rond de hoeveelheid - nu dus dichtere - massa kan uitoefenen.

In mijn theorie heb ik gesteld dat zwaartekracht niet bestaat als aparte fundamenele natuurkracht. Ik heb het verschijnsel dat wij waarnemen als zwaartekracht benoemd als gecumuleerde sterke kernkracht. Het medium dat volgens mij deze kracht van als het ware buiten zijn oevers tredende cumulatie van sterke kernkracht doorgeeft is volgens mijn overtuiging straling. (Zie mijn eerdere publicaties).    

Als het waar is dat er een vermindering van waarneembare werking van zwaartekracht is aangetoond in het hierboven genoemde experiment dan staaft mij dat in mijn meningen zoals ik dat  in mijn eerdere artikelen heb gesteld.

Het schuiven van de wolk tussen de Zon en de Aarde verstoort het Canvas van straling waarmee de beide  hemellichamen met elkaar in verbinding staan. De wolk kaatst een deel van de straling van de zon de ruimte in waarmee een deel van de straling die de Aarde bereikt verloren gaat. De onuitrekbaarheidscoefficient (zie een van mijn vorige berichten) wordt hierbij minder en kunnen de objecten minder aantrekkingskracht op elkaar uitoefenen waarbij als logisch uitvloeisel uit mijn theorie een vermindering van "zwaartekracht" waarneembaar moet zijn.

Dat de straling het medium moet zijn waardoor de verstoring wordt doorgegeven moet volgens mij simpel vast te stellen zijn. Want als wij hetzelfde experiment gelijktijdig herhalen op een plek in de nacht waar even geen Maan is dan moet het hierboven genoemde effect effect namelijk niet optreden want er is immers geen straling van de Zon die nu verstoord kan worden.
  
Overigens als wij kijken naar de Maan dan kunnen wij het verschijnsel al in zijn volle omvang waarnemen. Hoe voller de Maan hoe hoger bijvoorbeeld de vloed. Een sterkere indicatie dat deze van de Zon doorgekaatste straling de aantrekkingskracht tussen objecten direct en sterk beinvoedt is haast niet te bedenken.

De gevolgen op de Aarde en de Maan zijn dan heftig waarbij hun beider massa aan de kant die naar elkaar toegedraaid is het sterkst wordt beinvloed. Het is dus de straling die de werking doorgeeft en niet donkere materie bijvoorbeeld. Het is natuurlijk niet zo dat er ineens geen donkere materie meer of minder is tussen de Maan en Aarde bij het varieren van de stralingssterkte onderling. Donkere materie bestaat niet en het is al helemaal onvoorstelbaar om je een eigenschap hiervan voor te kunnen stellen waarbij je de werking kunt beinvloeden door bijvoorbeeld de lichtsterkte onderling traploos te bedienen.  Ook de totale massa van zowel de Aarde en van de Maan de Maan is onveranderd gebleven.

De hoeveelheid straling (van de Zon naar de Aarde via de Maan toegekaatst) vormt hier de cruciale factor in de zichtbaarheid op de werking van de "zwaartekracht" hier op Aarde. (Als daar dus de meting en de waarneming plaats vindt). Hoe voller de Maan, hoe meer straling naar de Aarde, hoe groter de optredende "bult" op de Aarde ter plekke van de waarneming.

De massa ter plekke op de Aarde wordt ook ijler wat inhoudt dat ook de tijd - minimaal welliswaar - sneller verloopt aldaar want de atomen worden op die plek minder op elkaar gedrukt.

Hoe dichter en/of intenser de straling hoe heftiger het effect van de interactie van hemellichamen op elkaar. Dit op elkaar inwerken moeten wij zien in de totale context van de hemellichamen en ook andere objecten (zoals galaxys bijvoorbeeld). Ook hun individuele massa is hierin een factor van belang.

Als je bijvoorbeeld een spiegel tussen de Zon en de Maan zou plaatsen die alle licht van de volle maan zou wegnemen en de ruimte in zou kaatsen dan zou het effect van de vloed in zijn meerdere- of mindere hevigheden ineens verdwijnen. Wat overigens niet wil zeggen dat de Aarde en de Maan elkaar niet meer aan zouden trekken. De ruimte tussen hun beiden blijft immers gevuld met kris kras door elkaar heen reizende straling waardoor het effect op elkaar in tact blijft.

Of verduister de Maan zoals bij een maansverduistering. Het effect op de zee verdwijnt dan als bij toverslag op wat nivellerende werking na, want er zijn nou eenmaal grote hoeveelheden water verplaatst.

Zelfs bij volle Maan en bij een dicht wolkendek is het effect op Aarde minder omdat een deel van de straling dat van de Maan afkomstig is teruggekaatst wordt in de ruimte.

De spiegel vervult dus een vergelijkbare rol als het wolkje van professor Dijkgraaf die ik hierboven aanhaalde in zijn toespraak, alleen is het effect hier vele malen zichtbaarder.

Hoe hoger de intensiteit van straling hoe sterker de werking op individuele objecten in hun verschillende samenstelling onderling. Logischerwijs verschilt straling van plaats tot plaats in ons universum in ontelbare varianten. Dit verschilt van enorme kosmische afmetingen maar ook op atomaire schaal. Overal in ons universum zijn er "zonnen en manen etc". Dus overal treden de voornoemde effecten op. Deze effecten zijn dus de zwaartekrachtsgolven (en dus de verstoringen in de ruimtetijd) waarnaar wij op zoek zijn.

Reizend door de ruimte in intensiteit wisselende straling geeft ook op die plek waar gereist wordt in de straling een wisselende onderlinge aantrekkingskracht intern in het stralingsveld. Heel ijl varieert hier dus de aantrekkingskracht van de massa van de deeltjes onderling zodat hier meer of minder "zwaartekracht" heerst, hoe minimaal dan ook. Maar er zijn wel degelijk verschillen. Anders dan op het oppervlak van een planeet bijvoorbeeld bevinden wij ons dan niet op het object maar er in (stel je de ruimte voor als een - ijl - object). Dit geeft dus een vertekend beeld in onze beleving als mens hoe we de plaatselijke situatie ervaren.

Straling, uitgezonden door een object maar dat in zijn reis niet direct ingevangen wordt door een object kan er wel langs reizen aan beide kanten en wordt dus ook op hun beurt aangetrokken door het object waar zij langs gaan. Het deel dat niet ingevangen wordt is aan een verbuiging naar het object toe onderhevig en het vervolgt zijn reis verder in een vervormde gekromde laging. Massa trekt elkaar aan en straling bestaat ook uit massa dus er is aantrekkingskracht. Straling die wij zien als wij naar zo'n object kijken geeft dus ook logischerwijs het spiegeleffect omdat de straling die wij waarnemen niet meer uit een bundel ons bereikt maar uit meerdere afgesplitste bundels straling.

   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten